- Terug naar artikel overzicht


De andere stad!

DE ANDERE STAD



Over de relevantie van het evangelie voor de `global village'


*
Diesrede TU Kampen
6 december 2006
J. van Bruggen



Vraagstelling

Over de relevantie van het evangelie voor de `global village’ wordt tegenwoordig vaak weifelend en vragenderwijs gesproken. Hoe relevant is de christelijke bijbel eigenlijk voor de moderne samenleving? Indien zij daarvoor al normatief blijft, moeten wij er dan niet een nieuwe relevantie aan verlenen om geen kloof te laten ontstaan tussen de oude, geopenbaarde norm en de nieuwe, empirische werkelijkheid?

In allerlei samenhangen krijgen deze vragen aandacht. Het recente proefschrift van De Bruijne heeft er stellig mee te maken. En het onderwerp stond ook centraal op het laatstgehouden congres van de Evangelical Theological Society over het thema ,,Christians in the Public Square’’. Heel betekenisvol werd deze conferentie van christenen afgelopen november juist in Washington D.C. gehouden. We bevonden ons op het Public Square bij uitstek.

Als nieuwtestamenticus kun je je dan afvragen in hoeverre je eigen onderzoek van de nieuwtestamentische geschriften relevant kan zijn voor de moderne samenleving. Het onderzoek van oudere teksten is immers primair gericht op hun historische context van weleer. Is er dan wel een brug van de gedateerde brief destijds naar de gedateerde situatie en de daarmee samenhangende vragen van het moderne Washington of Amsterdam? En als er al relevantie is voor de `global village’, is die relevantie dan ook vanuit het document zelf aanwezig? Op deze toegespitste vraag wil ik graag nader ingaan.


Bijbel en evangelie

Naar mijn overtuiging is het van groot belang om in antwoord op dit soort vragen te beklemtonen dat de teksten in de bijbel vooral relevant zijn vanwege de werkelijkheid waarop zij uitzicht bieden en die de onderliggende premisse ervan vormt. Een apostolische brief punt dit evangelie toe op een concreet lezerspubliek in die tijd en bij de exegese moet dit volle aandacht hebben, al was het alleen maar om te voorkomen dat deze apostolische tekst door misverstand tegen haar bedoeling in wordt geciteerd en verwerkt. Bij deze lectuur van de brief moeten we echter niet alleen oog hebben voor de concrete toepassing en de tijdbepaalde vormgeving, maar ook en vooral voor het onderliggende evangelie, de vooronderstelling van waaruit een apostel schrijft, de werkelijkheid waarin hij zich bevindt en waarin hij de lezers wil binnenleiden. De tekst is soms een nauwe poort op een specifieke plaats, maar deze poort is wel de poort van de Andere Stad! Het zijn juist die vooronderstellingen van Gods openbaring die relevant wáren en blíjven. Anders gezegd: de bijbelboeken zijn gedateerd, maar het evangelie waaraan zij ontsproten niet. En dat evangelie kan ook verwoord worden in apostolische geloofsbelijdenissen die ,,algemeen en katholiek’’ zijn, blijvend relevant. Het is veelzeggend dat de Heidelbergse Catechismus op de vraag ,,Waaruit weet u dit?’’ niet ten antwoord geeft: ,,Uit de bijbel’’. De catechismus verwijst naar datgene waar de bijbel zelf ook naar verwijst en ze wijst als onze kenbron aan ,,Het heilig evangelie dat God eerst zelf in het paradijs heeft geopenbaard en daarna door heilige aartsvaders en profeten heeft laten verkondigen en heeft laten afbeelden door de offers en andere schaduwachtige gebruiken om het tenslotte te vervullen door zijn eniggeboren Zoon’’ (antw. 19). De catechismus laat ons door het papier van de bijbel binnenstappen in de geschiedenis van een paradijs, aartsvaders en profeten en symbolische, verwijzende handelingen. Dit is de wereld van het evangelie over de Andere Stad, het hemels Jeruzalem, vervulling van het paradijs.

Ik wil dit onderscheid tussen de tijdbepaalde tekst en de meer algemene werkelijkheid waaruit deze opkomt nu eerst illustreren aan de hand van de brief aan de Romeinen. Daarna kom ik terug op het onderwerp in het algemeen.


De brief aan de Romeinen en de stad Rome

Toen Paulus' brief in Rome aankwam, was deze stad het centrum van het Public Square in die tijd, gesymboliseerd door het Forum Romanum. Washington aan de Tiber!

Aan de oppervlakte lijkt de brief weinig boodschap te hebben voor deze wereldstad. Er komt geen politiek ter sprake en sociale verhoudingen worden amper benoemd. Dat Nero toen regeerde, weten we niet uit de brief van Paulus. Hoe relevant kan zo'n brief dan nog zijn voor de empirie van de modérne wereldstad?

Bij nader toezien blijkt die relevantie echter aanwezig in de manier waarop Paulus zijn onderwerpen bespreekt binnen een wereld-overkoepelende samenhang van een in Rome niet erkende maar in feite beslissende Ă©chte en volledige werkelijkheid.

Ik stip twee punten aan die in de onderstroom van de brief bepalend blijken te zijn en het zijn allebei punten die te maken hebben met een andere stad dan Rome. De brief wijst ten eerste boven Rome uit naar Gods kosmische scene en zij wijst ten tweede op Abraham, ouder en belangrijker dan Romulus.

1. Gods kosmische scene.

Voor de stad Rome leek het evangelie van de christenen op het eerste gezicht invloedloos en marginaal. Er waren wel al snel martelaren, maar dat is irrelevant, zo leek het. Toch werd dit lijden de kracht die uiteindelijk de wereldstad veranderde. Vandaag is het Forum Romanum puin zonder keizer en we zien de menigten nu samenstromen op Petrus' plein, gezegend door Benedictus XVI..

Aan het begin van dit proces van kerstening staat ook Paulus' brief. Voor Luther vooral de brief over rechtvaardiging door geloof alleen. Maar de brief is méér dan dat. Zij is diep geworteld in de geschiedenis van de Schepper. Van Hem is de aarde, de globe en alles daarin en daarop. Ieder mens is verantwoording schuldig aan Hem. Hij is niet een nieuwe god die Rome voor het eerst binnenkomt, maar Hij is de lang vergeten en onderdrukte Schepper die er altijd al was en Hij eist zijn eigendom weer op.

We voelen dit in de tweede helft van Romeinen 1. God manifesteert zich in zijn werken en daden. Paulus valt niet terug op de bijbel, hij verwijst kortweg naar het eigen geweten van de mensen die zich voortdurend van God afmaken terwijl zij diepweg beter weten. Gezien vanuit de scheppingsrealiteit en gezien vanuit de schepping van de mens als kennend wezen in deze wereld van God komt het evangelie allereerst naar Rome als een aanklacht.

19Want wat een mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt. 20Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar.


We merken hetzelfde in Romeinen 13: een hoofdstuk over de zichtbare autoriteiten van stad en wereld. Deze mondiale heersers lijken ver af te staan van God en van de christenen, maar in werkelijkheid zijn zij - onwetend - Gods werktuigen. De schijn is dat zij zelfstandig regeren: de autoriteit van de mens lijkt mondig geworden in de macht. Maar in werkelijkheid zijn het aangelijnde machten. Het evangelie komt geen machten inpalmen met zoete woorden, maar het predikt dat de zogenaamd vrije machten in werkelijkheid gebonden zijn aan de Koning van de Andere Stad, kern van het hemelrijk. In deze wereld van Gods macht komt het evangelie allereerst naar Rome als een claim.

1Iedereen moet het gezag van de overheid erkennen, want er is geen gezag dat niet van God komt; ook het huidige gezag is door God ingesteld.



De vooronderstellingen van hoofdstuk 1 en 13 zijn heel onverwacht voor romeinse lezers. Zij waren gewend aan een open samenleving met vele standbeelden en goden en godinnen en met vele menselijke invloeden. Zij zijn zich absoluut niet bewust van de kosmische relevantie van de Schepper, Israëls God. Aanklacht en claim zijn nieuw voor hen. Paulus gaat echter uit van deze relevantie wanneer hij zijn tijdbepaalde toepassingen maakt. En die toepassingen worden voor de christenen in Rome juist normatief omdat ze afgeleid zijn uit een relevante werkelijkheid die men weer leert erkennen en ontwaren.

2. Abraham en Romulus
De aardse stad of de global village wordt daarnaast door Paulus ook geconfronteerd met de betekenis van Gods plan met Abraham voor alle wereldsteden van de volken.

In hoofdstuk 4 spreekt Paulus over Abraham als ,,onze vader''.

1Wat moeten wij nu zeggen over onze stamvader Abraham?


Zo aan het begin van dit hoofdstuk is dit een vreemde en provocerende manier van spreken. Hoe kan Paulus een heidenchristelijke lezerskring die zich allesbehalve ,,joods'' voelt aanspreken als ,,Abrahams nageslacht''? De Romeinen zijn nakomelingen van Romulus en Remus, niet van Abraham!

In de rest van het hoofdstuk maakt Paulus wel duidelijk hoe hij zo van start kon gaan. Gods geschiedenis met Abraham is bepalend voor het vervolg tot aan Christus toe. Gods zoon verbindt alle gelovigen met de vader van de gelovigen: Abraham. Een belofte aan een onbekende herdersvorst uit een ver verleden blijkt bepalend te zijn voor wat er gebeurt in Paulus' tijd en in Rome. Deze onbekende Abraham blijkt een mondiale identificatiefiguur te zijn. Het aanzuigende centrum van de mensheidsgeschiedenis is niet Athene met Plato of Rome met Seneca of de moderniteit van de Verlichting, maar een kameelrijdende man van eeuwen terug. Met hem zullen alle volken gezegend worden. Abraham is mondiaal relevant en dat moet men weten ook! Het evangelie verzet in Rome de bakens!

In de bekende hoofdstukken 9-11 treffen we iets soortgelijks aan. Christenen worden geplant in de boom van Israel met Christus Jezus als de wortel.

25Er is, broeders en zusters, een goddelijkgeheim dat ik u niet wil onthouden, omdat ik wil voorkomen dat u op uw eigen inzicht afgaat. Slechts een deel van Israël werd onbuigzaam, en dat alleen tot het moment dat alle heidenen zijn toegetreden. 26Dan zal heel Israël worden gered.


Dit betekent opnieuw dat Gods plan met Abraham mondiale reikwijdte heeft. Christenen zijn geen uitzondering op de wereldgeschiedenis, zij zijn er de eerstelingen van. Zij staan nu al te boek als burgers van de Andere Stad die gebouwd wordt op het fundament van aarstvaders en apostelen. Het evangelie van het hemelrijk overstijgt de stad Rome vanaf de eerste dag, al hebben de keizers pas vanaf Constantijn de waarheid van psalm 47 erkend:

8God is koning van heel de aarde,
Zing een feestelijk lied.
10De vorsten van de volken zijn bijeen
In het gevolg van Abrahams God.
Zijn schildwachten zijn ze op aarde.
Hoog is Hij verheven.



Norma normans

Na deze korte bespreking van de interne relevantie van een voor ons normatieve maar toch ook tijdbepaalde brief, wil ik de vraag naar de relevantie van het evangelie voor de `global village' in het algemeen nog wat verder uitdiepen om het besprokene daarna ook toe te passen op een paar specifieke voorbeelden.

De korte bespreking rond de brief aan de Romeinen leidt ons tot de meer algemene vraag naar de interne relevantie van Gods openbaring voor de tijd waarin wij nu leven. Mijns inziens kan het ons helpen om bij deze vraag - meer dan vaak gebeurt - te onderscheiden tussen enerzijds de Schriften en anderzijds het evangelie of de heilsgeschiedenis waarop deze Schriften het uitzicht ontsluiten voor de gelovigen. In de gereformeerde theologie worden ,,de Schriften'' vaak aangeduid als de norma normans non normata (de hoogste norm). En voorzover de Schriften het authentieke profetische en apostolische intermediair zijn voor onze kennis van Gods geschiedenis is dit als verkorte aanduiding ook niet onjuist te noemen. Toch is het belangrijk om ons dan te realiseren dat de Schriften norma normans zijn voorzover en omdat ze ons binnenleiden in de Ă©chte geschiedenis die maatgevend is voor alles wat gebeurt en zal gebeuren. Zonder dit onderscheid tussen het evangelie en de Schriften kan een niet noodzakelijke scheiding gevoeld worden tussen enerzijds de bijbel en anderzijds de empirische cultuur waarin we leven. De Ruijter beschrijft in zijn boek Meewerken met God hoe er een tijd is geweest waarin de visie op de bijbel als norma normans via de deductieve manier leidde tot een stelsel van waarheden dat geen contact meer had met de latere cultuur en met de latere luisteraars in hun concrete leefsituatie. Anderzijds kan het omgekeerde in onze tijd ook gebeuren wanneer men beklemtoont dat de Schrift als norma normans geen absolute norm is en dus pas relevant kan worden door haar in contact te brengen met de empirie van de latere cultuur. In dat geval is het gevaar niet uitgesloten dat een manier van preken ontstaat waarbij de luisteraar of de latere cultuur de insteek en blikrichting gaan bepalen bij het preken over de Schrift en daarin aangeduide grote daden van God.

Op deze tweesprong tussen verabsolutering of relativering van de bijbel als norma normans pleit ik ervoor, als eigenlijke norma normans te beschouwen het evangelie of de heilsgeschiedenis, de werkelijkheid waarin de Schriften ons binnenleiden. Om met Augustinus te spreken: de Staat Gods waarvan wij burgers worden. Deze nieuw ontsloten werkelijkheid van het hemelrijk is in feite de werkelijke norma normans voor ons gedrag als vreemdelingen in een wereld waarvan we leren beseffen dat ze onzichtbaar reeds eigendom van God en Christus is, terwijl ze anderzijds een opstandige cultuur heeft ontwikkeld die ver van huis is beland. Deze werkelijkheid van Gods geschiedenis die ook ten grondslag ligt aan de brief van Paulus aan de Romeinen overstijgt de vragen naar het al of niet absoluut zijn van sommige bijbelpassages. Deze werkelijkheid leert ons langzaam maar zeker weer te gaan leven in een wereld die in zes dagen werd geschapen, de wereld van Adam die eerst gemaakt werd en daarna Eva, in een wereld waarin generaties belangrijk zijn met ouderen die respect ontvangen en jongeren die voorbeelden volgen, in de wereld waarin Christus zijn kerk grondvest op het fundament van Petrus en de apostelen en de zorg ervoor opdraagt aan oudsten. Die onzichtbare wereld met haar eigen geschiedenis wordt ons richtinggevend kader, ons normerend patroon. Vanuit die onzichtbare wereld valt ook licht op incidentele bijbelgegevens over ouderen en jongeren, man en vrouw, oudsten en gemeenteleden. Bijbelgegevens die als geĂŻsoleerde codex-woorden soms vreemd en achterhaald lijken in onze cultuur. Hoe meer we echter met hart en ziel leven in de wereld van de onzichtbare kerk daarboven en de Adamsgeschiedenis hier beneden, hoe groter onze vreugde wordt als burgers van de Andere Stad. En we gaan de empirische wereld die ons omringt en die slechts een deel van de werkelijkheid is met andere ogen zien, meer thuis in de schepping en meer vreemdeling in Babylon.


Global Village: empirie van de negatie

Leven vanuit deze goddelijke en hemelse geschiedenis zal immers ook leiden tot een eigen (profetische) analyse van de wereld die mensen tot stand brengen na de zondeval. Het wordt dan moeilijker om het publieke domein te zien als empirisch gegeven dat aan de normativiteit van de Schrift relevantie zou verlenen. De global village als empirisch gegeven is immers geen neutraal gegeven in het licht van het evangelie!

Iemand die veel heeft nagedacht over het gegeven van de `global village' is George Soros, de maecenas van de internationale organisatie waaraan ook prinses Mabel verbonden is. In zijn meest recente, onlangs verschenen boek (The Age of Fallibility: Consequences of the War on Terror) verdedigt hij opnieuw het concept van de ,,open society'' in oppositie tot de gesloten samenlevingen van fascisme en communisme. Hij beschermt dit concept nu nog nader door het ook af te grenzen tegen een ,,open society'' waarin de macht van een superstaat die openheid bedreigt (zoals Soros dit ziet gebeuren in de Verenigde Staten onder Bush en tot voor kort Rumsfeld). Dit concept van de ,,open society'' komt het dichtst bij wat in Europa wordt nagestreefd. De open samenleving past volgens velen het best bij de huidige multiculturele en gedifferentieerde menselijke samenleving. De ,,open society'' is de empirische context van de westerse christenheid.

Nu lijkt dit concept voor christenen gemakkelijk: het is niet fundamentalistisch maar open. In werkelijkheid is het echter diep verbonden met de ontkenning van God de Schepper en zijn absolute waarheid. Soros is een leerling van de filosoof Popper en hij gaat er van uit dat iedere ,,waarheid'' relatief is en dat echte waarheid niet gekend kan worden. Juist dáárom bepleit hij ook de `open society'. En deze gedachte dat absolute waarheid niet gekend kan worden is inderdaad de grondovertuiging van de moderne stad.

Voor de open society die de global village wil zijn, is het evangelie vanuit een absoluut verkondigde waarheid van de Andere Stad dan ook niet relevant en ook nooit relevant te maken. Maar dit betekent dan ook dat er voor christenen geen andere ruimte meer is dan het profeteren op de straten van deze stad met als risico dat ze als de twee getuigen uit Openbaring 11 zelfs gedood worden op de straten van de global village.


*


Mijn samenvatting van het tot nu toe besprokene is: 1. Het evangelie is relevant in zichzelf. 2. De empirie van de global village is niet neutraal.

Voordat ik nu tot een afsluiting kom, wil ik nog de vraag aan de orde stellen in hoeverre deze conclusies betekenis kunnen hebben voor het onderzoek in Apeldoorn en Kampen. Ik ben gekomen aan het einde van mijn vijfjarige periode als research professor. Dit einde valt samen met de afronding van het eerste gezamenlijke ,,Research Assessment'' (over de periode 2000 - 2005). Een geschikt moment voor een korte terugblik op de voorbije periode van research in Kampen en Apeldoorn. Een aanleiding ook om de vraag aan de orde stellen in hoeverre de relevantie van het evangelie te maken heeft met dit theologisch onderzoek.


Lustrumjaar van research in Apeldoorn en Kampen

Het is begrijpelijk dat Kampen, toen het als door de kerken betaalde predikantsopleiding onverplicht en vrijwillig in gesprek ging met de commissie Obermann en daarna betrokken raakte in het hele landelijke vergelijkingscircuit van onderwijs en onderzoek, allereerst de krachten heeft gebundeld (samen met Apeldoorn), orde op zaken heeft gesteld en erop heeft toegezien dat beide instellingen ook in de 21ste eeuw zich niet buiten de tijd plaatsten.

Als research-professor zie ik op de afgelopen vijf jaar met vreugde terug. Er is een toegenomen bewustheid voor de belangen van onderwijs en onderzoek. Er is samenwerking gegroeid. En de beloning die ontvangen werd in de visitatierapporten is een felicitatie waard aan het adres van allen die zich daarvoor jarenlang inspanden, inhoudelijk en organisatorisch.
Naar mijn overtuiging breekt nu de tijd aan waarin er wat meer ruimte is voor diepere, interne bezinning op het ingegane traject als zodanig.

Ik zie voor die toekomstige bezinning in Apeldoorn en Kampen twee belangrijke punten, die niet geheel los van elkaar staan en die ook te maken hebben met de eigen relevantie van het evangelie. Het betreft de noties ,,onderzoek'' en ,,relevantie''.

1.,,Onderzoek''

De notie ,,onderzoek'' is als gangbare werkterm overgenomen en inmiddels ingeburgerd. Maar past die term wel zo goed bij theologie als alpha-wetenschap? De term komt uit de bèta-wetenschappen en zij is in de decennia na de Tweede Wereldoorlog uniformerend opgelegd aan de alpha- en gamma-wetenschappen. Het resultaat is daar echter soms teleurstellend. Wij zien een grote hoeveelheid gamma-wetenschappen die een onderzoeks-objectiviteit suggereren door de empirische samenleving en ook de empirische kerkelijke samenleving statistisch te onderzoeken, terwijl steeds meer de vraag rijst hoe diep dergelijke statistieken eigenlijk gaan en hoe betekenisvol zij zijn wanneer het gaat om menswetenschappen. Zijn de mens en zijn gedrag en zijn samenleving op dezelfde manier kwantitatief te onderzoeken waarop materie onderzocht wordt? Voor de alpha-wetenschappen geldt iets vergelijkbaars. Kan men historische teksten onderzoeken zoals men de natuur onderzoekt? Wat valt hier te ontdekken? Verwoede pogingen om ook teksten statistisch te analyseren op structuurmomenten en aantallen lettergrepen enz. zijn weinig overtuigend gebleken. Wat betekenen hier trouwens progressie en resultaat? Zijn alpha-wetenschappen niet meer conserverend, uitleggend en beschermend dan explorerend?

Gelukkig begint er aandacht te komen voor dit soort vragen. Zo heeft Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, zich in februari 2006 kritisch uitgelaten over de veel te sterke dominantie van de bèta-wetenschappen over de alpha- en de gamma-wetenschappen. In september 2006 sloot Sijboldt Noorda, universitair bestuurder, daarbij aan door te wijzen op de verleiding ,,om de publicatiegewoontes en de programmatische werkwijze van het bèta-onderzoek als model te kiezen'' .

Voor de manier waarop in theologisch Apeldoorn en Kampen het woord ,,onderzoek'' als gangbare werkterm wordt ingevuld is het mijns inziens belangrijk dat wij tot differentiatie komen binnen het ,,onderzoeksmodel'' voor wetenschappen en daardoor ook weer de rechtmatige ruimte creëren om voor alpha-wetenschappen (als theologie en filologie) én voor gamma-wetenschappen (als menswetenschappen) andere waarderingsnormen te hanteren dan citeringsstatistieken, statistieken en nieuwheid. Theologie houdt zich nu eenmaal niet bezig met iets dat nog ontdekt moet worden en haar publiek is daarom ook niet begrensd tot de ,,onderzoekers''. Theologie houdt zich bezig met iets dat er al is. Daarom is theologie meer beschermend dan uitvindend. Haar ,,onderzoek'' is ingekaderd door de opdracht tot ,,het uitleggen van de Heilige Schrift en het verdedigen van de zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen'' (art. 18 K.O.). Bij de publikatie van theologisch onderzoek mag dan ook gevraagd worden naar het nut ervan voor de ,,bezitters'' van het gemeenschappelijk object. Nuttigheid is hier een sterkere norm dan nieuwheid. Dit heeft te maken met het feit dat het evangelie (waarvoor de kamper predikantenopleiding verkondigers wil opleiden en toerusten) relevant is in zichzelf en reeds geopenbaard. Theologie die gevoed wordt door de Andere Stad ontwikkelt haar eigen soort ,,onderzoek'' en durft daar ook voor uit te komen.


2. ,,Relevantie''

De notie ,,relevantie'' komen we in verband met het onderzoek ook tegen in Apeldoorn en Kampen. We vinden de term in het ,,Research Assessment 2000 - 2005'' van beide instellingen gezamenlijk, en wel in de Appendix, gewijd aan de Research Group Pastoral Theology. Hier is sprake van ,,het motief van de openbaring dat tot nu toe onze traditie bepaald heeft''. Dit motief wordt blijvend normatief genoemd. Naast de normativiteit komt dan echter de relevantie ter sprake. Deze heeft een andere bron. Zij wordt bepaald door de empirie zoals die onderzocht wordt door culturele en sociale wetenschappen. Het lijkt alsof hier normativiteit van de openbaring en relevantie van de empirie uiteengeschreven worden. De theologie houdt zich dan (in exegese en dogmatiek) bezig met de normativiteit, maar de praktische theologie met de relevantie.

De vraag rijst echter of de theologie die het evangelie onderzoekt in zichzelf niet relevant is en of zij eerst relevant kan worden door een bipolaire wisselwerking met de empirie die wetenschappelijk onderzocht wordt door o.a. de menswetenschappen. Deze vraag dringt zich temeer op omdat de titel van het researchprogram zelfs luidt: ,,The acting of the church between revelation and relevance''.

Mijns inziens is het niet onbelangrijk om over dit onderwerp dieper na te denken. Dat is gewenst voor de predikantenopleidingen in Apeldoorn en Kampen en voor de gereformeerde theologie als geheel. Het is stellig niemands bedoeling om de relevantie van het evangelie over de Andere Stad uit te spelen tegen de zelf-gevoelde relevantie van de `global village' en de daardoor aan het begin van de 21ste eeuw ook maar al teveel bepaalde gemeente! Maar wanneer dit onze bedoeling niet is, dan loont het de moeite om ook op dit punt de formuleringen en werkwijze nog nader te preciseren zodat zij ons niet onbedoeld brengen waar we niet willen. Wanneer de kerk zich zou aanwennen om te handelen tussen openbaring en contemporaine relevantie zal dit leiden tot een ernstige aantasting van het gereformeerd karakter van de drie kerkgenootschappen die door Apeldoorn en Kampen gevoed worden.
Daarom bepleit ik voor de nu aanbrekende tweede fase van het onderzoek in Apeldoorn en Kampen een bredere en gezamenlijke bezinning op de eigen aard van dit gezamenlijk onderzoek. Mijn rede van deze avond wil niet meer zijn dan een kleine bijdrage voor deze bespreking van de eigen relevantie van het evangelie in en tegenover de `global village' waarin de kerk heeft te leven maar waarvan zij niet behoort te zijn.

*

Theologische universiteiten mogen met onderwijs Ă©n onderzoek in dienst staan van dit evangelie en de verkondiging daarvan. Dit is een prachtig perspectief dat ons verbindt en dat studenten en docenten, onderzoekers en predikers, uittilt boven de empirisch onderzoekbare zichtbare wereld en uitzicht geeft op de Andere Stad. Ik bid God dat Hij vele onderzoekende predikers zal geven die in de `global village' getuigen zijn van deze Andere Stad, ook dankzij onderwijs en onderzoek in Apeldoorn en Kampen.



[Volledige tekst (met voetnoten) in De Reformatie 82 (2006/7) pp. 240-242.257-260]



- Terug naar artikel overzicht