- Terug naar artikel overzicht


Het evangelie preken uit de brieven
HET EVANGELIE PREKEN UIT DE BRIEVEN

Lezing op de jaarlijkse bijeenkomst van de Evangelical School of Theology in Paramaribo op 9 februari 2010.

Deze lezing vormt een tweeluik met de lezing uit 2009: Het evangelie preken uit de evangeliën [ook geplaatst op deze site]


Zie over het onderwerp van deze lezing uitvoeriger mijn bijdrage in het CNT-deel APOSTELEN: Dragers van een spraakmakend evangelie., 167-216. Kampen 2010 (hoofdstukken 7 en 8: ,,Het apostolische evangelie als geloofsbelijdenis'').




***

HET EVANGELIE PREKEN UIT DE BRIEVEN


Hoe goed is de heilige Schrift. Zij is voor ons een onuitputtelijke bron. Daaruit mogen we ook het water putten om mensen te drinken te geven. Daaruit mogen we preken voor de gemeente.

Vorig jaar mocht ik tot u spreken over het preken van het evangelie uit de evangeliën. Dit jaar mag ik een vervolg geven over het preken van dat evangelie uit de brieven.

Die apostolische brieven lijken minder geschikt dan de evangeliën om uit te preken. In de evangeliën zien we rechtstreeks het leven en werk van onze Heiland. We moeten dan wel bedacht zijn op verbanden en samenhang, maar we kijken wel steeds naar het centrum van het evangelie. Bij de brieven hebben we te maken met gelegenheidsgeschriften. We kijken via een spiegel naar het evangelie. We zien apostelen werken aan gemeenten. In soms heel bijzondere situaties. Ze staan wel in het licht van het evangelie, maar we zien dat licht nu indirect. Meer het schijnsel dan de lichtbron.

De brieven zijn zeker een verrijking. Daarin zien we hoe de Geest van Christus uitgaat in de wereld en hoe het evangelie landt tussen de mensen. Het licht gaat overal stralen, tot in het diepste duister van heidense steden als Korinte en Rome. Maar wat een verrijking was voor deze mensen, is voor het preken ook een moeilijkheid. Gemakkelijk blijft je blik hangen bij de mensen: de mensen in Korinte of Rome. Hoe bereik je nu dat je van die mensen en de brief aan hen gericht weer opkijkt naar het Licht van de wereld en ook daarover preekt. Hoe laat je dat zien in de concrete situaties van die brieven?

Om dit doel te bereiken moeten we niet alleen letten op tijd en omstandigheden van de brieven, maar we moeten ook goed letten op de geest die deze brieven ademen. Wat beheerst de schrijver wanneer hij zijn zinnen op papier werpt? En wat moet de lezers gaan beheersen wanneer zij die zinnen later lezen? Kortom, we moeten bij het ontmoeten van apostelen en hun lezers bedacht zijn op de Geest van Christus die hier wordt uitgestort. We moeten luisteren en lezen op de adem van de Geest. Dan zien we niet alleen mensen en situaties, maar we vangen het licht van het evangelie op dat hen overstraalt.

Ik wil dit uitwerken op de volgende manier.
1. Alle brieven zijn geschreven met de inkt van het geloof.
2. Alle brieven zijn geschreven voor ogen van geloof.
3. Dit geloof is zelf de werkelijkheid van het evangelie.
Op verschillende momenten in de lezing zal ik een tekstvoorbeeld geven.


1. ALLE BRIEVEN ZIJN GESCHREVEN MET DE INKT VAN HET GELOOF

Zij schreven omdat zij geloofden

Iedere lezer van het Nieuwe Testament kan gemakkelijk kennisnemen van wat apostelen en oudsten schreven in hun brieven. Maar wat geloofden zij? En wat verenigde hen?
Op die vragen vormen hun brieven geen rechtstreekse antwoorden. Brieven zijn geen geloofsbelijdenissen. Het zijn ook geen beginselverklaringen of gemeenschappelijke manifesten. Toch zouden de apostelen niet in staat zijn geweest om in volle overtuiging de gemeenten aan te schrijven wanneer aan hun concrete brieven geen algemene en constante geloofsovertuigingen voorafgingen, die zij ook deelden met de geadresseerden.
Juist omdat er een gemeenschappelijk geloof is, komt het tot bemoediging, aansporing en vermaning. Een kort en scherp gelegenheidsbriefje van Judas heeft als vooronderstelling `het geloof dat voor eens en altijd aan de heiligen is overgeleverd’ (Jud.3). En Simeon Petrus weet dat hij en al zijn lezers `hetzelfde kostbare geloof hebben ontvangen’ (2 Pe.1,1).
Deze gemeenschappelijkheid in wat men gelooft is er niet alleen tussen een schrijver en zijn lezers. Zij is er ook tussen alle apostelen en profeten onderling in de apostolische periode. Petrus schrijft over `het gebod van onze Heer en redder dat uw apostelen u hebben doorgegeven’ (2 Pe.3,2).
Achter alle brieven, achter alle apostelen staat de gemeenschappelijke overlevering waaruit ook Paulus put. Over het belangrijkste dat hij de christenen in Korinte heeft verkondigd, schrijft hij: ,,Ik op mijn beurt heb dat ook weer ontvangen’’ (1 Kor.15,3; verg. 11,2.23).
Niet alleen de gemeenten moeten blijven bij dit `heilige gebod dat ons is overgeleverd’ (2 Pe.2,21), ook de voorgangers in de gemeenten hebben geen andere taak dan `te waken over wat aan hen is toevertrouwd’ (1 Tim.6,20). Eens zullen zij daarvan rekenschap moeten afleggen (Heb.13,17). Juist daarom schreven apostelen brieven en reisden ze langs de gemeenten om de christenen als herders te weiden (1 Pe.5,1-4; Hand.20,18-35).
Het `onderricht van de apostelen’ is vanaf het begin in Jeruzalem geweest een onderricht van `Petrus, samen met de elf andere apostelen’ (Hnd.2,14.42).
Over één punt zijn vroegere en latere nieuwtestamentici het dan ook zonder meer eens: we kunnen niet volstaan met de oppervlakte van de teksten (wat wordt er in de concrete situatie gezegd), we moeten ook de vraag stellen naar het grondwater daaronder. Wat zijn de uitgangspunten? Hoe kun je het document begrijpen? Er is altijd een pendelbeweging van de uitleg van zinnen en tekstgedeelten naar het verstaan van motieven en beweegredenen. Wanneer we passages uit die brieven centraal zetten in een preek, moeten we die passages wel altijd laten klinken boven de klankbodem van het gemeenschappelijk geloof.

Voorbeeld (Jakobus 2,24)

Zo schrijft Jakobus, de broer van de Heiland, in zijn brief: ,,U ziet dus dat iemand rechtvaardig wordt verklaard om wat hij doet, en niet alleen om zijn geloof’’ (2,24). Oppervlakkig gezien lijkt Jakobus hier te zeggen dat geloof niet doorslaggevend is.
Maar we moeten deze woorden lezen binnen de ruimte van het gemeenschappelijk geloof. Jakobus deelt met alle christenen `het geloof in Jezus Christus, onze glorierijke Heer’ (2,1). Dat geloof wordt voorondersteld en er wordt alleen maar op gezinspeeld. Maar dan mogen we een zinnetje uit hoofdstuk 2 toch niet losmaken van dat geloof. Jakobus kan onmogelijk bedoelen dat geloof niet doorslaggevend is.
Wanneer we nu het gedeelte 2,17-26 als geheel lezen, zien we ook wel wat de bedoeling is. Geloof is doorslaggevend, maar bij geloof hoort wel het geloofswerk. Ons geloof moet ook in werken zichtbaar worden. Dit is wat Jezus, de glorierijke broer van Jakobus, al had gezegd op aarde: ,,Wie in Mij blijft zal veel vrucht dragen’’ (Joh.15,5). Jakobus kent dat gedeelte uit het evangelie waar Jezus zijn Vader de wijnbouwer noemt die druiven verbouwt aan de wijnstok Christus. Jakobus borduurt elders in zijn brief voort op dat zeldzame beeld wanneer hij schrijft: ,,Heb geduld, broeders en zusters, tot de Heer komt. Denk eens aan de boer die geduldig blijft wachten op de kostbare opbrengst van zijn land’’ (Jak.5,7).
Kortom: we moeten de brief van Jakobus tegen het licht houden van het evangelie dat hij persoonlijk had gehoord en dat hij zich met zijn lezers herinnert en waarin hij met hen heeft leren geloven.


2. ALLE BRIEVEN ZIJN GESCHREVEN VOOR OGEN VAN GELOOF


Bij het schrijven van hun brieven blijken de schrijvers veel zaken te vooronderstellen, die zij al delen met de lezers. Vaak zijn dat de hoofdzaken van hun geloof, terwijl de dagelijkse dingen die op de regels van de brief besproken worden daaraan ondergeschikt zijn.
Wanneer apostelen en oudsten de lezers verwijzen naar andere teksten of personen, komen we in de buurt van wat voor hen samen autoriteit heeft en normatief is. Dan blijkt al heel snel dat wet en profeten, maar ook de andere apostelen en de overgeleverde traditie als gezaghebbend op de achtergrond staan en de feitelijke correspondentie aansturen en bepalen.
Er zouden hier nog wel veel meer punten zijn te noemen, maar ik beperk me nu tot deze twee. 1. De vooronderstelling van het Oude Testament en 2. de vooronderstelling van de evangeliën,
We kijken nu dus vooral naar twee van de soms onzichtbare funderingen onder het huis van de brieven.

1. (Een gemeenschappelijke bijbel).
Eén van de meest ingrijpende veranderingen in de bijbelwetenschap is wel geweest het opkomen van de gescheiden behandeling van oudtestamentische en nieuwtestamentische geschriften. Tot de tijd van de Verlichting (18de eeuw) was de bijbel het object van onderzoek, daarna begon een ontwikkeling die er op uitliep dat een kloof is ontstaan tussen de studie van de oud-israëlitische literatuur en de vroegchristelijke literatuur. Bijbeluitleggers in de tijd van de Oude Kerk en van de grote Reformatie en de Contrareformatie konden commentaarseries schrijven op de gehele bijbel, in de moderne tijd leiden commentaarseries op het Oude resp. het Nieuwe Testament elk hun eigen leven.
Soms is deze scheiding tussen OT en NT niet meer dan een praktische onderscheiding en worden de oudtestamentische en nieuwtestamentische geschriften in feite toch als één samenhangend geheel behandeld. Meestal betekent deze onderscheiding echter ook een scheiding. Het christelijk geloof wordt dan verzelfstandigd ten opzichte van het daaraan voorafgaande Israëlitische geloof. Beide hebben hun eigen literatuur en de zelfstandigheid van die twee literatuurverzamelingen is veelal een principieel uitgangspunt. Kümmel noemde deze scheiding tussen Oude en Nieuwe Testament de noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van de moderne bijbelwetenschap.
Op het eerste gezicht is er ook veel verschil tussen OT en NT. Het lijken twee verschillende werelden: die van de wet en die van de genade, het particuliere (één volk) en het universele (de mensheid), het aardse rijk van Jeruzalem en het hemelse koninkrijk van boven. En als belangrijkste verschil: de HERE die vergeldt aan de ene zijde en de Vader van Jezus Christus die vergeeft aan de andere zijde.
Wie alleen de oppervlakte van de geschriften vergelijkt, vindt veel dat deze scheiding tussen twee werelden lijkt te bevestigen. Alleen al een vergelijkende statistiek van het woordgebruik lijkt OT en NT van elkaar te verwijderen. En het feit dat de joodse leiders zowel Jezus als de christenen beschuldigden van blasfemie, lijkt duidelijk te maken dat zij geen continuïteit konden ontwaren tussen Israëls wet en het evangelie van de apostelen.
Voor een goed zicht op het geloof van apostelen en profeten is het echter belangrijk om aandacht te geven aan wat ten grondslag ligt aan hun actuele prediking en aan hun brieven voor tijdgenoten. Daaruit kan blijken dat geen van de apostelen heeft gebroken met het vaderlijk geloof (de belijdenis van de ene God van Abraham, Isaak en Jakob: het sjema’) en dat bij allen de aanvaarding van Mozes en de profeten (de tenach) continu aanwezig is, soms op de regels, maar vaker ook daarachter. Dit is de gedeelde belijdenis van Jakobus, Petrus en Johannes.
Zo is het kenmerkend voor 2 Petrus 2 en Judas dat zij een set voorbeelden uit de geschiedenis delen. Daarnaast heeft Judas nog extra voorbeelden uit de joodse traditie. Dit alles gaat terug op de apostolische prediking, die bepalend is voor herinnering, waarschuwing, voorbeelden.
Het gedeelde, oude geloofsbezit blijft geldig en gaat aan de brieven vooraf!

Voorbeeld (Genesis 1-3)

Voorbeelden hiervan zijn gemakkelijk te vinden. Ik denk aan de vele citaten uit het Oude Testament en de bespreking van vele oudtestamentische heiligen in de brief aan de Hebreeën. Daaruit blijkt dat het hele Oude Testament wil worden meegelezen in het Nieuwe. Ook wanneer het niet met zoveel woorden wordt geciteerd.
Zo horen we in de huidige christenheid nogal eens zeggen dat de schepping van hemel en aarde in zes dagen iets is van de oudtestamentische voorstelling rondom de sabbat en dat het Nieuwe Testament die voorstelling niet overneemt. Met andere woorden: omdat het Nieuwe Testament geen mededelingen doet over de scheppingsdagen, wordt dat ook minder belangrijk voor het Nieuwe Verbond.
Deze gedachte zou alleen zin hebben wanneer in het Nieuwe Testament op dit punt het Oude wordt weersproken. Maar dat is niet zo. Integendeel. In Hebreeën 4,4 wordt over `de zevende dag’ gesproken als over een bekend gegeven. Maar dit betekent dus ook dat wij in het Nieuwe Testament, zo vaak er over de Schepper wordt gesproken, ook moeten terugdenken aan Exodus 20 waar weer wordt verwezen naar Genesis 1: ,,In zes dagen schiep de HEER de hemel en de aarde, de zee en alles wat daarin is’’.
We kunnen dit toepassen op Romeinen 1,18-32. Paulus schrijft daar over de miskenning van Gods overduidelijke werken in deze wereld. Dit gedeelte moet zeker gelezen worden tegen de achtergrond van de in Genesis 3 verhaalde zondeval van Adam en Eva. Even later in de brief blijkt ook dat Adam in de gedachten van Paulus is: hij noemt hem met zoveel woorden in hoofdstuk 5.


2. (Eén evangelie en verwachting).

De prediking van Johannes de Doper en van Jezus had de ernst van een laatste kans. Johannes predikte een doop van boete en vergeving en leerde de mensen uitzien naar de komst van de HERE. De bijl ligt aan de wortel van de boom! En Jezus bracht door geloof in Hem de beloofde vergeving, maar ook Hij predikte het komende gericht. Waakt dan! Het hemelrijk is nabij.
In het verlengde hiervan lag de oproep van Petrus tot de burgers van Jeruzalem, kort na Jezus’ hemelvaart: ,,Wend u af van uw huidige leven en keer terug tot God om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de Heer een tijd van rust doen aanbreken en zal Hij de messias zenden die Hij voor u bestemd heeft. Dat is Jezus, die in de hemel moest worden opgenomen tot de tijd aanbreekt waarover God van oudsher bij monde van zijn heilige profeten heeft gesproken en waarin alles zal worden hersteld’’ (Hnd.3,19-21). In Jezus krijgt Israël de allerlaatste kans tot bekering, vergeving en geloof als poort naar het al eeuwen beloofde Godsrijk.
Wat is hiervan terug te vinden in de apostolische brieven? Meer dan het soms lijkt wanneer we alleen naar de oppervlakte van de tekst kijken. Toch komen de termen ook wel voor op de regels van de brieven. Minder frequent misschien dan in de evangeliën, maar even doorslaggevend.
Zo vinden we slechts enkele keren de term `koninkrijk’. Maar dan blijkt wel meteen dat in de verwachting van de gelovigen dit nog altijd het centrale woord is. De lezers van Petrus’ tweede brief weten waarover het gaat, wanneer hij schrijft: ,,Als u dit alles doet, komt u nooit ten val en zal u onbelemmerd toegang worden verleend tot het eeuwige koninkrijk van onze Heer en redder Jezus Christus’’ (2 Pe.1,11). En Jakobus kan zomaar herinneren aan een woord uit Jezus’ bergrede, dat spreekt over de armen die door geloof ,,deel krijgen aan het koninkrijk dat hij heeft beloofd aan wie hem liefhebben’’ (Jak.2,5; Mt.5,3). Christenen weten – ook zonder dat de apostelen dit uiteenzetten in hun brieven – dat zij `het onwankelbare koninkrijk’ zullen mogen aanvaarden (Heb.12,28).
De prediking van Johannes de Doper en van Jezus over het hemelrijk behoort zo tot het grondwater van de apostolische brieven. Dit geldt ook voor de centrale boodschap van vergeving en bekering. Voor de lezers van Jakobus’ brief is niet de notie van `vergeving’ nieuw, maar de belofte dat die vergeving er op het gebed ook is in tijden van ziekte en dood (Jak.5,14-20). En Johannes’ lezers horen niet pas in zijn brieven dat zij van hun zonden door vergeving gereinigd kunnen worden, maar zij worden er wel op gewezen dat men dus geen zonden moet achterhouden of ontkennen (1 Joh.1,6-10). De lezers van Hebreeën moeten beseffen dat bij de hun gepredikte vergeving door Jezus er geen noodzaak meer is voor zondoffers en dat zij dus ook niet moeten willen terugkeren tot de oudere eredienst van Aaron (Heb.10,18). Het gevaar dat een christen bedreigt is niet de onwetendheid over de vergeving, maar het `vergeten dat hij van zijn vroegere zonden gereinigd is’ (2 Pe.1,9).
Evenals de prediking van de vergeving behoort ook de prediking over het gericht en het laatste uur tot de vooronderstelling van de apostolische brieven [7.4]. Christus is verschenen aan het einde van de tijden (Heb.1,1; 1 Pe.1,20). Wij leven in de `laatste dagen’ (Jak.5,3; 2 Pe.3,3). Het `laatste uur is aangebroken’ (1 Joh.2,18). Judas is zich bewust dat deze wetenschap onderdeel is van de apostolische prediking die teruggaat op de prediking van Jezus zelf: ,,Denk aan wat de apostelen van onze Heer Jezus Christus al hebben gezegd: `Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen, die zich laten leiden door hun goddeloze begeerten’’ (Jud.17-18). De oordeelsdag zal – zoals Petrus schrijft in navolging van Jezus’ onderwijs – komen als een dief: op die dag zullen hemel en aarde door vuur vergaan, zodat christenen uitzien naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont (2 Pe.3,7.10.13).
Aan de horizon van deze laatste dagen staat de Rechter. Men weet dit. Jakobus herinnert eraan: `Bedenk dat de rechter voor de deur staat!’ (Jak.5,9). Het volk van God staat nu voor de poorten van het hemelse Jeruzalem en daarmee ook `voor God, de Rechter van allen’ (Heb.12,23). God `houdt zich gereed om recht te spreken over levenden en doden’ (1 Pe.4,5). Dit alles kan worden aangestipt in korte, herinnerende en motiverende zinnen zonder dat er bredere toelichting nodig is.
Kortom: de inhoud van de prediking van Johannes en van Jezus behoort tot de inhoud van het apostolisch geloof. Dit is onderdeel van de apostolische traditie achter en in de brieven.

Dit geldt ook van de realiteit dat de Geest op Pinksteren is uitgestort.
Het aardse leven van Jezus eindigde aan een eenzaam kruis, bespot door vijanden en door vrienden onbegrepen verlaten. De grote ommekeer naar een toestroom van leerlingen en een wereldwijde aanvaarding van het evangelie over Jezus vindt plaats vanaf de Pinksterdag. De komst van de Geest van Christus luidt de grote omslag in van bespotting naar verheerlijking. Welke sporen vinden we daarvan in de apostolische brieven?
Onverwacht weinig aandacht wordt daarin gegeven aan de uitstorting van de heilige Geest. Terwijl er in alle brieven wel enkele of zelfs vele herinneringen zijn aan het leven van Jezus op aarde, zijn er geen verwijzingen naar het Pinksterfeest en de gebeurtenissen daarna. Moeten we daarin een bevestiging zien van wat Jezus over de Geest die zou komen al heeft gezegd: ,,Hij zal niet namens zichzelf spreken, maar hij zal zeggen wat hij hoort en jullie bekendmaken wat komen gaat. Door jullie bekend te maken wat hij van mij heeft, zal hij mij eren.’’ (Joh.16,13-14)?
Alleen in de brieven van Paulus komt een expliciete vermelding van de Geest vaak voor: er is hier een opvallend verschil tussen de paulinische en de andere apostolische brieven. Dit verschil heeft te maken met de bijzondere positie van de apostel Paulus. De brieven waarin de Geest vaker dan gebruikelijk wordt genoemd, zijn met name de brieven aan Rome, Korinte, Galatië en Efeze. In deze brieven moet Paulus op verschillende fronten het goed recht van de nieuwe bedeling van de Geest toelichten en verdedigen. De heidenenchristenen in Rome moeten het onderscheid tussen de joodse synagoge en de gemeente van Christus goed leren begrijpen. In Korinte dreigt heidense trots zich te mengen met het bezit van geestelijke gaven (1 Kor.) terwijl even later ook het gevaar dreigt dat sofisten misbruik maken van de bedeling van de Geest. In Galatië lopen christenen het risico dat ze de vrijheid van de Geest inruilen voor een gedeeltelijke onderwerping aan de wet van de besnijdenis. In Efeze staat de eenheid van de kerk onder druk. Het is te begrijpen dat in al deze situaties meer expliciet over de betekenis van de periode van de Geest wordt geschreven. In de andere brieven van Paulus gebeurt dit veel meer impliciet.
Dit laatste is ook het geval in de andere apostolische brieven. Alleen in 1 Johannes komt de Geest relatief vaker expliciet ter sprake als de Geest van de waarheid tegenover de geest van de leugen (de antichrist).
Wanneer we echter niet alleen naar de oppervlakte van de tekst kijken, maar ook aandacht geven aan de vooronderstellingen ervan, blijkt de aanwezigheid van de Geest in het leven van de gelovigen en in het ontstaan en voortbestaan van de gemeenten voortdurend voorondersteld te zijn. Er hoeven niet zoveel woorden aan gewijd te worden, omdat het de door allen erkende en ervaren werkelijkheid is waar men midden in staat.
Er zijn voor de christenen vooral drie steunpunten van de Geest. 1. De profetie van wet en profeten. 2. De Geest in Christus. 3. De Geest in de gemeente en in de gelovigen.
De éénheid in de Geest gaat vooraf aan wat er geschreven wordt op papier. En wat we in de zinnen lezen is doordrenkt met de inkt van de Geest die in de harten leeft.
Kortom: de inhoud van het evangelie wordt voorondersteld in de brieven en ook de uitstorting van de Heilige Geest. We moeten die brieven steeds tegen het licht houden van de evangeliën en Handelingen!

Voorbeeld (1 Korintiërs 12-14)

In de eerste brief aan de Korintiërs vinden we drie hoofdstukken over het werk en de gaven van de Geest. Heel vaak concentreert de aandacht van moderne christenen zich op hoofdstuk 14 en speciaal op de gaven van tongentaal of genezing.
Daarbij wordt maar zelden teruggekeken naar Handelingen 2: Pinksterfeest leert mensen in Jezus geloven en Hem belijden. Daar gaat het om. De tekenen zijn er, maar het loopt uit op de preek van Petrus en de bekering van duizenden. Zij bekeren zich niet vanwege de tekenen, waarmee ze juist de spot dreven, maar zij bekeren zich doordat de Geest hun harten neigt tot geloof en belijden op het woord van Petrus.
Dit wordt niet herhaald door Paulus. Toch heeft hij in de verzen 1-3 van hoofdstuk 12 er wel even een kleine herinnering aan: ,,Niemand zegt dat Jezus Heer is dan door de Geest van God’’. Daar gaat het ook nu blijkbaar om in de gemeente!
Daarna gaat Paulus in op de speciale situatie in Korinte waar men zich op de gaven veel te veel beroemde. Veel Bijbellezers vergeten nu niet alleen Pinksteren maar ook die eerste verzen van hoofdstuk 12 en ze gaan zich helemaal concentreren op de vraag welke gaven uit Korinte ook vandaag moeten voorkomen. Het perspectief versmalt.
Dat is jammer, want wanneer je deze hoofdstukken blijft lezen onder de open hemel van Pinksteren, ontdek je dat Paulus daar ook steeds weer bij uitkomt. Hij zegt in hoofdstuk 12 dat alle gaven samen als stukjes van een legpuzzel zijn: het gaat om de plaat die je ermee legt. En die plaat is: het lichaam van Christus. In hoofdstuk 13 wijst hij op de liefde: de kernboodschap van het evangelie van Jezus. Zonder die liefde wordt het in Korinte niets met al die trotse gaven waar ze zo blij mee zijn. En wanneer Paulus dan in hoofdstuk 14 ingaat op de meest favoriete gave, die van het spreken in andere talen, overkoepelt hij die op allerlei manieren. Het gaat om de opbouw van de gemeente. Het gaat om de bekering van heidenen. Het gaat om de lof van God. Is tongentaal daarvoor nodig? Paulus zegt dat die taal gemist kan worden, ook al wijst hij het niet af in Korinte. Hoofdstuk 14 is sterk beperkend en begrenzend voor het spreken in een andere taal. Zo brengt het de Korintiërs weer in de ruimte van het evangelie en haalt ze op uit een zijstraat waar ze dreigen vast te lopen.
Wie over deze hoofdstukken preekt, moet dan ook preken vanuit het evangelie van Pinksteren en niet vanuit het speciale probleempunt in Korinte. Daarvoor is nodig, ook bij de prediker: geloof, hoop en liefde. En daarom vooral de landstaal!



3. DIT GELOOF IS ZELF DE WERKELIJKHEID VAN HET EVANGELIE

In feite vormt zo het apostolisch geloof de achtergrond en de vooronderstelling van brieven die gericht zijn op de actualiteit van de lezers op een bepaald moment.
Maar hoe is dit geloof ontstaan en waardoor werd het gedragen? En wat is het patroon ervan? Deze vragen moeten wel gesteld worden. Veel geestesstromingen danken hun bestaan aan de creatieve geest en denkkracht van één persoon, een filosoof of een staatsman. Binnen de kring van de apostelen is echter van een dergelijke creatieve impuls niets te bespeuren. Het geloof van de apostelen is niet selfmade.
Petrus is zich bewust dat een aansporing om zich de woorden van de apostelen te herinneren, in feite een oproep is om `het gebod van onze Heer en redder’ te blijven gedenken. De apostelen hebben dat gebod alleen maar `doorgegeven’ (2 Pe.3,2). In de brief aan de Hebreeën lezen we dat `de redding die begon met de woorden van de Heer’ voor ons bevestigd werd `door hen die deze woorden hebben gehoord’ (Heb.2,3).
Het geloof van apostelen en oudsten heeft als inhoud het evangelie dat Jezus van Nazaret heeft gebracht. De apostolische brieven leiden ons terug naar de evangeliën. Die staan voorop in het Nieuwe Testament. In nieuwere handboeken voor de nieuwtestamentische theologie begint men meer dan eens bij de apostelen om dan tenslotte ook iets te zeggen over de evangeliën als geredigeerde historische projectie van het apostolisch geloof. Deze benadering van het geloof van de apostelen is echter in strijd met de manier waarop dit geloof in hun brieven tot uiting komt. Zelfs wanneer de evangeliën als gepubliceerde boeken later zouden zijn te dateren dan de apostolische brieven, dan hebben zij naar hun inhoud nog de prioriteit. En het is zinvol dat het Nieuwe Testament opent met vier evangeliën.
De bijzondere aard van het geloof van apostelen en oudsten is dus eigenlijk dat het zich niet wezenlijk onderscheidt van het evangelie dat Jezus heeft gebracht. In het grondwater van de brieven zien we het spiegelbeeld van Jezus, van zijn woorden en daden.

Het is dan ook te begrijpen dat er geen centraal theologisch thema is te vinden in de gedachteontwikkeling van de apostelen. Zij waren niet met thema’s bezig, maar zij waren aanhangers van een Persoon geworden. Aanhangers van de Gekruisigde en Opgestane Heer.
Het bijzondere van deze volgelingen is dat zij niet allereerst gekozen hebben voor Jezus, maar dat zij door Hem waren geroepen. Wat van hun lezers geldt, geldt ook voor henzelf: zij zijn `uitverkoren’ (1 Pe.1,1) en `geroepen’ (Jud.1). De lezers hebben `hetzelfde kostbare geloof ontvangen als wij’ schrijft Petrus (2 Pe.1,1).
Het is daarom legitiem om voor het geloof van apostelen en profeten terug te keren naar de inhoud van de evangeliën. Wat Jezus leerde en deed had aanvankelijk lang niet altijd de voorkeur en instemming van de leerlingen. Zij zijn echter uiteindelijk door Jezus overwonnen en tot zijn getuigen gemaakt.
Het geheim van het apostolisch geloof is de werkelijkheid van de komst van Gods Zoon op deze aarde. Hun geloof is meer dan een overtuiging of een leer. Het is een overweldigd zijn door wat Paulus het mysterie noemt: Jezus maakt Gods plannen af, redt en vergeeft, komt oordelen en belonen, luistert naar gebeden en helpt gelovigen. In deze werkelijkheid zijn de apostelen opgenomen. Tijd voor een gesystematiseerde theologie ontbrak hen, brieven schrijven was belangrijker in deze laatste dagen.

Zoals Hij had beloofd, heeft Jezus na zijn hemelvaart een nieuwe nabije Helper gestuurd in de persoon van de heilige Geest. Hij is de Geest van Christus. Zo is te verklaren dat in de apostolische brieven geen nieuwe en aanvullende leringen voorkomen die te danken zouden zijn aan de Geest en niet aan Jezus.
De werkelijkheid van de Geest wordt nu zichtbaar in de apostolische traditie. Terwijl bij veel bewegingen al snel de eerste scheuren zichtbaar worden tussen diverse leerlingen, is er tussen de apostelen ten diepste geen verschil. Zij behandelen wel verschillende onderwerpen in hun brieven en zij hebben hun eigen manier van argumenteren en vermanen, maar zij ademen dezelfde geest. Zij zijn eensgezind omdat zij allemaal de gezindheid van Christus hebben.
Hierin weerspiegelt zich de werkelijkheid van de Geest: het wonder van de eenheid van de apostelen is een wonder in stilte, maar het is heel bijzonder. Zeker wanneer we zien dat aan de apostelen niets menselijks vreemd was, zodat er soms onenigheid en verwijdering konden voorkomen (Hnd.15,36-40), meningsverschillen ook tussen hen konden ontstaan (Gal.2,11-14) en in de vroegste tijd al voorkwamen in de gemeente (Hnd.6,1-7). In de apostolische brieven wordt de belofte van Jezus vervuld dat de Geest zijn getuigen zal gidsen in de waarheid (Joh.16,13-14).
Het geloof van de apostelen en oudsten is niet alleen meer dan een overtuiging of een leer: het is ook meer dan een persoonlijk overweldigd zijn door een mysterie van God: het is een gedragen worden door de Geest van Christus. Voor Hem zijn ze gewonnen: door Hem worden ze nu ook gedragen. Petrus heeft het meer dan anderen ervaren wat hij later schrijft over zichzelf en de andere predikers van het evangelie: `zij werden gedreven door de heilige Geest die vanuit de hemel werd gezonden’ (1 Pe.1,12).

Het evangelie preken uit de brieven vraagt dan ook voortdurend om een heen-en-weer-beweging van de concrete brief naar de evangeliën en het Oude Testament. Het is de taak van de Bijbeluitlegger en prediker om te laten zien hoe mensen in Korinte en Efeze en Rome in het licht van Schrift en evangelie worden geplaatst. Dan gaat dit ook de concrete omstandigheden raken en de dwalingen en de zwakheden in de gemeente en de twijfels. Maar die alle vormen slechts de aanleiding om vanuit het strijdgewoel omhoog te zien naar de Veldheer die vooropgaat. En om vanuit de schemering op te zien naar het licht aan de horizon.
Dit vraagt van de Bijbeluitlegger dat hij voortdurend met de bijbel als geheel bezig is. Er zijn – om met een laatste voorbeeld te eindigen - tegenwoordig geleerden die alles van het briefje aan Filemon weten, maar die niet veel weten van de rest van de bijbel. Geen wonder dat men in dit briefje dan weinig anders kan zien dan een heimelijk verzet tegen slavernij. Terwijl het briefje in werkelijkheid gedrenkt is in de realiteit van de Heer en Heiland van meester en slaaf samen. Wie begint bij de revolutie, eindigt bij eenzaamheid. Maar wie begint bij de Meester die ons vrijkocht van de zonden, komt uit bij diepe vrijheid, eerst in het hart en dan ook vrijheid van mensen met elkaar omdat men elkaar in het licht van Christus leert aanvaarden en liefhebben en vrijlaten.

Zo leiden de brieven ons binnen in de praktijk van het evangelie onder de mensen. Zij kunnen ons wijs maken voor die omgang met medemensen en medechristenen. Zij kunnen ons helpen om het evangelie aan mensen en gemeenten in aanvechting te prediken. En ze nodigen ons uit om in wisselende situaties elkaar en alle mensen altijd weer terug te leiden naar de bron: het evangelie van onze God en Zaligmaker.



- Terug naar artikel overzicht