- Terug naar artikel overzicht |
Het evangelie preken uit de evangeliën | ||||
HET EVANGELIE PREKEN UIT DE EVANGELIĂ‹N Lezing op de jaarlijkse bijeenkomst van de Evangelical School of Theology in Paramaribo op 10 februari 2009 Wanneer wij in onze bijbel het tweede evangelie opslaan, vinden we daar in bijna alle bijbeluitgaven de woorden ,,Het evangelie volgens Marcus’’. Dat opschrift is al zo oud als de oudste ons bekende Griekse handschriften van dit boek. Het is een duidelijk opschrift boven een boek dat wij `evangelie’ noemen. Maar wanneer we dan de eerste regel van dit boek lezen komen we iets merkwaardigs tegen. We lezen bijna direct opnieuw dat woord `evangelie’. De eerste regel luidt: ,,Het begin van het evangelie’’. Dit is een beetje raar. Het begin is het begin. Dat weet je zo ook wel, dat hoeft er niet bij te staan. Maar lees nu even verder. Er staat: ,,Het begin van het evangelie van Jezus Christus, Zoon van God’’. En dit begin van het evangelie van Jezus Christus ligt bij Johannes de Doper. Hij was de voorloper. En nadat hij gevangen is genomen, zo lezen we in Marcus 1:14, ging Jezus naar Galilea om het evangelie te verkondigen. Het evangelie begon bij Jezus en het was geen boek, maar prediking en blijde boodschap. Onze conclusie moet zijn dat we aan het begin van Marcus’ boek het woord `evangelie’ in twee betekenissen tegenkomen. 1. De vreugdeboodschap van Jezus. 2. Een boek over Jezus. Zulke boeken over Jezus zijn er meer. Wij kennen er vier. Van de apostel MatteĂĽs, van de medewerker Lucas, van de apostel Johannes en van Marcus, de secretaris van Petrus. Vier boeken. Die we vandaag evangeliĂ«n noemen. Dan zeggen we dat we vĂer evangeliĂ«n hebben. Maar er is slechts één evangelie van Jezus Christus, er zijn geen vier evangeliĂ«n. Daarom moeten we onderscheid maken tussen het evangelie en de boekbeschrijving daarvan door diverse getuigen. Die boeken wijzen alle vier naar het Ă©ne evangelie. In de boeken over Jezus komt het woord `evangelie’niet zo vaak voor. Alleen bij MatteĂĽs en Marcus. En dan nooit in de betekenis `boek’ of `beschrijving’, maar altijd in de betekenis van goede boodschap. Meestal met een toevoeging: `het evangelie van het hemelrijk’. Dit goede nieuws zal in de hele wereld verkondigd gaan worden (Mt.24,14; 26,13; Mc.13,10). In het Nieuwe Testametn vinden we dan ook nooit het meervoud `evangeliĂ«n’. Dat meervoud komt pas in de wereld wanneer boeken over het evangelie worden geschreven. Maar boeken worden niet verkondigd. Boeken schrijven het evangelie op dat verkondigd moet worden. Daarom kunnen we het vanavond hebben over een onderwerp dat op het eerste gezicht wat vreemd geformuleerd lijkt: ,,Hoe preken we het evangelie uit de evangeliĂ«n?’’. * Hoe het goede nieuws als één samenhangend bericht werd verkondigd kunnen we goed zien wanneer Petrus bij Cornelius komt (Hand.10). Ook Petrus zegt – net als Marcus – dat God door Jezus Christus het goede nieuws van de vrede aan de IsraĂ«lieten is gaan brengen (Hand.10,36). Wanneer Petrus dit goede nieuws vervolgens samenvat, krijgen we in feite de inhoud van een evangelieboek in één keer te horen. ,,U weet wat er in heel het Joodse land is gebeurd, hoe het begon in Galilea, hoe God, na de doop waartoe Johannes opriep, 38 Jezus uit Nazaret met de heilige Geest heeft gezalfd en met kracht heeft bekleed. Hij trok als weldoener door het land en genas iedereen die in de macht van de duivel was, want God stond hem bij. 39 Wij zijn de getuigen van alles wat hij gedaan heeft, in het land van de Joden en ook in Jeruzalem. Zeker, ze hebben hem gedood door hem aan een kruishout te hangen, 40 maar God heeft hem op de derde dag weer tot leven gewekt en hem aan de mensen laten verschijnen, 41 niet aan het hele volk, maar aan enkele getuigen die daartoe door God waren aangewezen, aan ons namelijk, die samen met hem gegeten en gedronken hebben nadat hij uit de dood was opgestaan. 42 Hij heeft ons opgedragen daarvan getuigenis af te leggen en aan het volk bekend te maken dat hij het is die door God is aangesteld als rechter over de levenden en de doden. 43 Van hem getuigen alle profeten dat iedereen die in hem gelooft door zijn naam vergeving van zonden krijgt.’.’’ Dit is het evangelie dat wij als predikers hebben te verkondigen. Daartoe worden we opgeleid, daartoe dient ook een Evangelical School of Theology. Maar hoe prediken we nu dit Ă©ne evangelie in een tijd waarin we vier evangelieboeken hebben die als tekstboeken dienen en waaruit we kleine stukjes knippen om te lezen en te preken? Wanneer we gedeelten uit de eerste vier boeken van het Nieuwe Testament lezen, zijn dat immers altijd stukjes van één evangelie en niet allereerst stukjes uit een speciaal boek. We mogen dus geen stukjes isoleren, maar moeten altijd het hele evangelie in gedachten hebben wanneer we over een onderdeel daarvan spreken. * Om dit te bereiken is het goed om altijd te beseffen in welk groter kader de afzonderlijke verhalen en wonderen staan. We moeten ze als het ware uit de doos van het boek lichten en in de ruimte zetten van de blijde geschiedenis waarvan ze onderdeel zijn en waar ze getuigenis van afleggen. Daarbij zijn drie gezichtspunten heel belangrijk. 1. Het eerste is dat alles is begonnen bij Johannes de Doper. 2. Het tweede is dat alles al voorzegd was door de profeten. 3. Het derde is dat de Zoon alles van de Vader heeft ontvangen. Onze preken over welk wonder of welk woord van Jezus ook, moeten altijd binnen deze wijde horizon staan. Dan preken we het evangelie uit de evangeliĂ«n. Dan ontstaat geen spanning tussen onze concentratie op een onderdeel en het grotere geheel waartoe het behoort. Laten we deze drie gezichtspunten wat breder bekijken en daarna afsluiten met de behandeling van een voorbeeld van uitleg en preek. * 1. Jezus na Johannes Voor christenen is Johannes de Doper niet veel meer dan een signaal vooraf. Een trompetstoot die vergeten wordt wanneer de Koning zelf arriveert. Nu is het ook altijd Johannes’ bedoeling geweest dat Jezus méér zou worden en hij zelf minder. Zo is het ook gegaan bij de verbreiding van het evangelie: Johannes verdwijnt achter de coulissen. Maar wat wij ten onrechte vergeten, is dat heel Jezus’ leven op aarde in het licht stond van Johannes de Doper. Zoals een voetbalwedstrijd in een stadion plaatsvindt in het licht van geweldige schijnwerpers, zo stond heel het werk van Jezus in het licht van Johannes de Doper. Wij moeten dat licht niet te vroeg uit doen! Ik noem een paar bekende gegevens waar we vaak weinig mee rekenen. 1. Johannes staat nog aan het einde van Jezus’ aardse leven in hoger aanzien bij het hele volk dan Jezus zelf: de leiders durven Johannes niet aan te tasten, terwijl ze Jezus wel durven lastig te vallen (Mt.21,23-27). 2. Buiten Palestina is de invloed van Jezus niet merkbaar totdat de apostelen komen, maar zij stuiten wel op een internationale uitstraling van het werk van de Doper (Apollos uit AlexandriĂ« Hand.18,24-25; Johannes-leerlingen in Efeze Hand.19,1-5). 3. Jezus laat zich dopen door Johannes en noemt hem de grootste profeet ooit (Mt.11,11-13; Mt.17,10-13; Lc.16,16) en hij beroept zich voortdurend op zijn getuigenis (Mt.21,32; Joh.5,33). Nu was Johannes de boetprofeet geweest die een geweldige actie van berouw en van uitzien naar de Verlosser heeft gestart. Terwijl profeten meestal roependen in de woestijn zijn, was Johannes een dopende in de woestijn en heel het volk kwam tot hem. De mensen hebben dus met de ogen van Johannes naar Jezus gekeken!! En omgekeerd: Jezus heeft naar het volk gekeken via het werk van Johannes. Er was door de grote profeet Johannes heel veel veranderd in het jaar dat voorafging aan Jezus’optreden. En dat echoot door tijdens zijn rondwandeling. We moeten dat ook in rekening brengen wanneer het niet altijd herhaald wordt. Ik noem twee voorbeelden: 1. De prediking van het koninkrijk der hemelen wordt soms losgemaakt van het voorafgaande optreden van de Doper. Het wordt dan een liefelijke boodschap van vrede en verheffing. Maar in werkelijkheid staat deze prediking tegen de achtergrond van de boetedoop van Johannes. Het volk is geconfronteerd met zijn zonden. Het is diep onder de indruk van het nabije gerichtsvuur en van de bijl aan de wortel van de boom. En dán komt Jezus met goed nieuws voor verdrukten en treurenden, voor verslagenen van hart. Het goede nieuws van vergeving en toelating tot Gods hemelrijk. IsraĂ«l krijgt door Jezus een herkansing! Wanneer we over Gods rijk preken, moeten we beginnen bij het begin en Johannes’ voorbereidende boodschap niet vergeten. Het evangelie van het Godsrijk is voor hen die hun zonden belijden en zich hoopvol laten onderdompelen in de Jordaan van de boetedoening. De boodschap van het hemelrijk is voor mensen niet verkrijgbaar zonder de doop van berouw en het gebed om genade. 2. Een tweede voorbeeld betreft de toestroom van hoeren en tollenaren naar Jezus. Vaak wordt daaraan verbonden dat God voorkeur zou hebben voor de outcasts van de samenleving. God zou de randen opzoeken en daarom zouden wij ook juist aanwezig moeten zijn op plekken waar nette mensen liever niet zijn. Dit is echter een grote misvatting. Ja, het goede nieuws is voor alle mensen zonder onderscheid. Maar je leest nergens dat Jezus predikt in de bordelen of in het casino: Hij predikt in de synagogen en op zijn eigen vaste plaats, de berg. Hoeren en tollenaren komen tot Hem en niet omgekeerd. En waarom komen zij? Omdat zij de boodschap van de Doper ter harte hebben genomen. Jezus zegt het zelf: ,,Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het koninkrijk van God. Want Johannes koos de weg van de gerechtigheid toen hij naar u toe kwam. U geloofde hem niet, de tollenaars en de hoeren wel. En ook al zag u dat, u hebt u niet willen bedenken en hem alsnog willen geloven’’ (Mt.21,31-32). De toestroom van tollenaren en hoeren heeft dus wel iets te zeggen. Maar niet over de voorkeur van Jezus, maar over de nalatigheid van veel brave broeders! 2. Jezus als vervulling van de Schriften In de bergrede zegt Jezus: ,,Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen’’ (Mt.5,17). Jezus is wat aan wet en profeten nog ontbrak. Maar hoe zouden we Hem goed kunnen begrijpen wanneer we die wet en profeten, waarvan Hij het sluitstuk is, niet voortdurend als het kader zien waarbinnen Hij gekend wil worden. In de evangelieboeken worden maar zo nu en dan citaten uit het Oude Testament gegeven, maar het is wel de bedoeling dat we Jezus ononderbroken zien tegen de achtergrond van Mozes en de profeten. Wat dit betreft is de rede van Stefanus een goede les. Die rede gaat grotendeels over het Oude Testament, maar daardoor zet Stefanus de persoon van Jezus juist in het goede perspectief. Hij moest wel komen vanwege het gebrekkige en onvoltooide van de geschiedenis van de vaderen. Het tekort van IsraĂ«l maakt de komst van Jezus nodig (vergel. de rede van Paulus in de synagoge van AntiochiĂ« in PisidiĂ«: Handelingen 13,16-41). Ook de brief aan de HebreeĂ«n, die de lezers waarschuwt voor loslating van het evangelie, is voortdurend bezig om Jezus te tekenen als sluitstuk van IsraĂ«l, van tempel en priesterdienst en offers. HebreeĂ«n voegt niets toe, maar zet alles in het goede licht. God heeft op vele wijzen gesproken tot de vaderen en in het laatst van de tijd tot ons in de Zoon (Heb.1,1). Jezus is Gods laatste woord, maar vaak wordt Hij gepredikt alsof Hij Gods eerste woord is. Laat ik twee voorbeelden noemen. 1. Meer dan eens ontstaat een botsing tussen Jezus en de joodse leiders over de sabbat. Dit kan de indruk wekken dat Jezus het precieze houden van zo’n rustdag niet erg belangrijk vindt. Die verdachtmaking uiten zijn tegenstanders dan ook. Maar in werkelijkheid gaat het niet om een sabbatsvisie, maar om wat Jezus doet op de sabbat (Joh.5,16). Wanneer men Hem daarover openlijk aanvalt, maakt Hij steeds weer duidelijk dat het niet gaat om de visie op de sabbat, maar om de visie op Hem als de zoon van God. Hij is als Gods Zoon de mede-insteller van deze rustdag. Hij mag die voor zijn eigen levensreddende doelen gebruiken. Zo zegt Hij op een keer: ,,De Mensenzoon is heer en meester over de sabbat’’ (Mc.2,28). Dit zegt Jezus die als mens naar vaste gewoonte de sabbat eerde door dan naar de synagoge te gaan (Lc.4,16). Jezus zet geen streep door het gebod, maar vervult het. Dit heeft zeker iets te betekenen voor het respect dat christenen behoren te hebben voor een rustdag, een dag die gewijd is aan de Heer van de sabbat. Jezus is niet gekomen om alle dagen aan elkaar gelijk te maken of om een rustdag te beschimpen. Integendeel: Hij is gekomen om die rustdag vol te maken van zijn rust en gewijd aan zijn gedachtenis. Onze rustdag is de dag des Heren, maar wel degelijk een rustdag voor mens en dier, een dag voor samenkomst, lof en gebed. 2. Ook het verzet van Jezus tegen de overleveringen en tradities van de FarizeeĂ«n mogen we niet interpreteren als een anti-traditie-houding. Jezus zegt immers ook dat de scharen zich moeten houden aan alles wat de FarizeeĂ«n hun leren, maar dat ze hun gedrag niet moeten navolgen (Mt.23,3). Wat er aan de orde is, is dat Jezus een aantal wetten heeft opgeheven, met name de reinheidswetten (Mc.7,19) en de offerwetten (door de instelling van het nieuwe offer van zijn lichaam en bloed) en de wet van de scheidbrief. Deze vervulling betekent echter niet het einde van de goede wet. Paulus noemt in Romeinen 13 met zoveel woorden de diverse regels van de tien geboden. Voor de Heiland is het Oude Testament een bron van wijsheid en van goede wetten en regels. Er is een vervulling gekomen. En dat betekent gedeeltelijk beeindiging, en gedeeltelijk verdieping. Kortom: We mogen Jezus niet alleen niet uitspelen tegen het Oude Testament, maar we moeten ook steeds die achtergrond actief ons bewust zijn en er naar vragen. In het apostelbesluit van Handelingen 15 wordt niet voor niets opgemerkt dat Mozes overal in de wereld wordt voorgelezen in de synagogen: dat is ook voor christenen de leesachtergrond. Alleen binnen wet en profeten leren we het sluitstuk daarvan goed begrijpen. * 3. Jezus als Gods Zoon Tenslotte komen we bij wat eigenlijk het allerbelangrijkste is. Jezus’ woorden en wonderen moeten begrepen worden als zelfopenbaring van Hem die van boven komt. Hij spreekt de woorden die de Vader Hem heeft bekend gemaakt en Hij doet de werken van de Vader. Wie Hem wil volgen, moet omhoog kijken. Jezus geneest állen, drijft demonen uit, wekt doden op, leert in volmaaktheid. Hij is God in ons midden. Het grote probleem van de Joden is geweest dat zij wel samenstroomden rond Jezus en alles nauwlettend volgden, maar dat zij Hem niet wilden zien in het licht van zijn oorsprong. Daarom ging het wringen en riepen ze tenslotte dat Hij zich aan godslastering schuldig maakte. Ook vandaag lezen veel christenen de evangeliĂ«n als boeken over een wijs mens, een vriendelijke voorganger, een grote wonderdoener. Maar men luistert wat voorbij aan de pretentie van Jezus dat Hij de Zoon van God is. Een voorbeeld van hoe het zou moeten vinden we in Johannes 13. Je ziet dat Jezus de voeten van de leerlingen gaat wassen. Sommige lezers zien dat als een mooi voorbeeld van nederige naastenliefde: je moet net als Jezus vuile handen durven maken! Het voorbeeld streelt ons dan enigszins. Maar Johannes kijkt er met heel andere ogen naar. Hij overweegt wie daar knielt bij het wasbekken en schrijft dan: ,,Jezus, die wist dat de Vader Hem alle macht had gegeven, dat Hij van God was gekomen en weer naar God terug zou gaan, stond tijdens de maaltijd op (en begon de voeten van zijn leerlingen te wassen)’’ (Joh.13,3). Nu is Jezus nog altijd een voorbeeld van liefde voor ons, maar Hij is veel meer. Hij is ook onze Meester, onze Heer en onze God. De voetwassing wordt uitzonderlijk: adembenemend anders dan ik het ooit zal kunnen doen! Ik noem twee voorbeelden daarvan dat we Jezus voortdurend moeten zien en beluisteren als de Zoon van de Vader. 1. In de westerse christenheid is een stroming die de wonderen van Jezus beschouwt als bewijzen voor wat een gelovige kan doen. Jezus was volmaakt gelovig en toen kon Hij dat alles verrichten. Wij kunnen die wonderen ook wel doen, als we maar genoeg geloof hebben. Jezus wordt dus onze betere medegelovige: probeer Hem in te halen met uw geloof en probeer dezelfde genezingen te kunnen doen. Het geloof van Jezus overwint! Dit is echter een oppervlakkige manier van lezen in de evangelieboeken. Om te beginnen doet Jezus buitengewone, goddelijke wonderen die van Hem getuigen als van de Zoon van God. Dat blijkt uit zijn manier van genezen. Hij doet het met woorden en met bevelen. Hij gebiedt en het is er. Dat is goddelijk, dat komt ons als gelovigen niet toe. In de tweede plaats lezen we wel dat de leerlingen ook wonderen doen, maar zij doen het niet met hun eigen bevelen maar in de naam van Jezus en zij doen het alleen voorzover en zolang zij volmacht krijgen om het te doen. De leerlingen moeten wel door geloof de wonderen doen, maar de kracht ervoor ligt daarin dat Jezus aan hen de opdracht en de volmacht gaf. Dit betekent dat Jezus’ wonderen geen modellen zijn voor gelovigen, maar bewijzen van zijn herstellende goddelijke almacht. Daarin zullen wij delen bij de wederopstanding van alle dingen. En soms laat de Here ook ons iets bijzonders doen, maar dat is slechts bijkomstig. 2. In de moderne theologie worden de evangelieboeken gelezen als beschrijving van een bijzonder mens. En in vele protestantse kringen wordt erg eenzijdige nadruk gelegd op het menselijke in Jezus’ optreden. Hij slaapt, eet en weent. Hij is gewoon mens. Zo dicht bij ons. Nu is dat ook waar, maar het is een halve waarheid. De menswording is de menswording van de zoon van God. God is in ons midden: de schoenen van de voeten! Zijn medeleven met ons en zijn medelijden zijn heel menselijk, maar de waarde ervan ligt daarin dat Hij dit alles als God uit God doorleeft. Daardoor heeft Hij straks na de hemelvaart ook de macht om ons te dragen en te heiligen en te verheerlijken. In de Lutherse theologie is veel nagedacht over de vraag of Jezus zijn godheid op aarde geheel had weggelegd (kenoosis) dan wel of Hij die alleen verborgen hield (krupsis). Mijns inziens moeten we het anders zeggen. Jezus treedt op aarde in zijn mensheid voortdurend op als God, maar zijn goddelijke macht gebruikt Hij uitsluitend voor anderen en niet voor zichzelf. Anderen verloste Hij, maar zichzelf verloste Hij niet. Wat Hij anderen gaf, onthield Hij zichzelf. De vijanden rond het kruis hebben dit gezien, maar verkeerd uitgelegd. Ze dachten dat Hij die anderen verloste, zichzelf niet kon verlossen. Het evangelie is één woord anders: Hij die anderen verloste, wilde zichzelf niet verlossen. Zichtbaar wordt in het evangelie dat Gods Zoon op aarde is, machtig en genezend en doden opwekkend, maar diezelfde Zoon zichzelf laat kruisigen tot een volkomen verzoening van onze zonden. Bij het lezen van onderdelen in de evangelieboeken moeten we deze werkelijkheid geen ogenblik uit het oog verliezen. Het zal ons helpen om niet te menselijk over zijn optreden te spreken en om te meer verbaasd te zijn over zijn eigen zwakte en dood. De reiniging van een melaatse We hebben nu wat breder gesproken over de drie belangrijkste gezichtspunten bij het lezen van de evangelieboeken: 1. Het eerste was dat alles is begonnen bij Johannes de Doper. 2. Het tweede was dat alles al voorzegd was door de profeten. 3. Het derde was dat de Zoon alles van de Vader heeft ontvangen. Laten we nu tenslotte nog een klein gedeelte lezen uit een evangelieboek en wel Marcus 1,40-45 (de genezing van een melaatse of van een man met huidvraat [NBV]). Het verhaal speelt zich af in de tijd dat Jezus verkondigend optreedt in de synagogen van heel Galilea (Mc.1,39). We moeten hier natuurlijk invullen wat breder over die verkondiging was gezegd in 1,14: Jezus verkondigt het goede nieuws (het evangelie) van Gods rijk. Hij werpt daarbij de demonen uit (1,39): ook hier moeten we weer meelezen wat al eerder duidelijk werd (1,22-28). Jezus spreekt niet als de wetgeleerden, maar Hij spreekt met gezag. Hij beveelt de demonen en zij moeten naar Hem luisteren. Het korte vers 39 betekent tegen de achtergrond van het voorgaande dat Jezus overal met goddelijk gezag en met goddelijke kracht het goede nieuws van Gods rijk bracht. Wanneer er nu iemand naar hem toekomt die aan huidvraat leed (1,40) betekent dit dat deze man méér van Jezus verwacht dan tot nu toe van God verwacht mocht worden. De reinheidswetten van Leviticus 13-14 kennen geen genezing van deze plaag. Het is een slag van God: je moet maar wachten totdat die slag ooit wordt teruggenomen. Tot die tijd ben je onrein. Zulke geplaagden gingen dan ook niet naar dokters of wonderdoeners: dat had geen zin. Wie zou tegen God in kunnen gaan. Wat Hij onrein heeft gemaakt, kan een mens niet rein maken. Wat een buitengewone verwachting moet deze mens dan wel hebben dat Hij zich tot Jezus wendt. Hij beseft bĂ©ter dan vele anderen wat het goddelijk gezag van Jezus kan betekenen. Hij zegt iets dat je eigenlijk alleen tegen God kunt zeggen: ,,Als u wilt, kunt u mij rein maken’’. Deze mens erkent Jezus als de Heer, als God. En dan is er Jezus’ medelijden (1,41). Dit is een ander medelijden dan mensen kunnen hebben met patiĂ«nten. Jezus weet dat het Gods wil is dat onreinen onrein blijven zolang het moet. Maar in Jezus woont ook het goddelijk mededogen dat zich ontfermt over de machtelozen. Hij zegt kortweg: ,,Ik wil het, word rein’’. Hij spreekt als God. Wat God onrein gemaakt heeft, kan alleen God rein willen maken. En meteen doet Jezus nog iets heel opvallends. Hij raakt de man aan. Maar dat mocht nu juist niet: wie zo’n geplaagde aanraakte werd zelf onrein. Jezus laat zien waarin zijn medelijden bestaat: Hij trekt de onreinheid van de man naar zichzelf toe. Hij wordt zijn plaatsvervanger. De Plaag zal op Hem zijn! Dit goddelijk woord en deze plaatsvervanging zijn voldoende voor volkomen reinheid. De man mag op staande voet naar de tempel om zijn reinheidsverklaring bij de priester op te halen. Welkom thuis! Jezus doet wat het Oude Testament niet kan. Hij vervult het. Maar Hij schaft het niet af. De gereinigde moet de offers gaan brengen volgens de wet van Mozes. Tot een getuigenis voor de mensen. Dan weten ze dat Jezus geen revolutionair tegen Mozes is, maar alleen de meerdere van Mozes. Wanneer de man terugkeert van de tempel (rein verklaard) ziet hij in gedachten meer dan een medemens, een genezer. Hij ziet de meerdere van Mozes, de vervulling van de Schriften, de redder van de toorn. En hij gaat er overal over vertellen: het is te groot om te verzwijgen! Hij gaat het evangelie rondbazuinen. Zijn verhaal is niet opgenomen in het boek van Marcus als een voorbeeld van medemenselijkheid en medeleven en van menselijke geloofskracht tot genezing. Het is opgenomen als evangelie van God. Daardoor heeft het ook kracht. Veel zieken blijven vandaag ziek. Toch heeft de genezen man aan hen goed nieuws te vertellen: het evangelie van de Christus die ons redt van de komende toorn waarvoor wij kwetsbaar zijn en waarvoor wij geen voldoende dekking hebben. Binnen het evangelie van Marcus krijgen we bij deze geschiedenis nog een toegift. In hoofdstuk 14 lezen we dat Jezus – vlak voor zijn sterven – aanwezig is bij een feestmaal in BetaniĂ«. Dit feestmaal wordt gehouden ,,in het huis van Simon’’ (14,3). Wie is die Simon? Er staat een kleine notitie bij zijn naam: ,,degene die aan huidvraat had geleden’’. Nu wordt er in heel het boek van Marcus maar één man genoemd met huidvraat die daar ook van is genezen. De Simon van de maaltijd in BetaniĂ« moet wel de gereinigde smekeling zijn uit hoofdstuk 1. En in zijn huis wordt Jezus dan met het oog op zijn begrafenis gezalfd door een vrouw. En dan noemt Jezus het perspectief naar ons toe: ,,Waar ook maar ter wereld het goede nieuws wordt verkondigd, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan’’ (14,9). In dat verhaal over Jezus’ begrafenis zien we aan het hoofd van de tafel Simon zitten, genezen van huidvraat. Hij had geloofd dat Jezus hem kon reinigen wanneer Hij dat wilde. Hij ziet nu ook wat het betekende dat Jezus hem aanraakte. Jezus nam daarmee de plaag op zich en moet nu sterven en begraven worden. Simon kan het ruiken aan de geurige zalfolie. En voor ons geldt dat waar wij ook maar ter wereld het evangelie prediken – in Paramaribo of in Amsterdam – wij uit de evangeliĂ«n ook Simon mogen opdiepen. Niet als zomaar een genezen zieke die ons jaloers kan maken, maar als een levend bewijs van wat de apostel Johannes zegt: ,,Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader. Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt. De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen’’ (Joh.1,14.16-18). Dat is het evangelie in de evangeliĂ«n. Dat mogen we prediken uit die evangeliĂ«n. Geve onze God en Zaligmaker dat aan allen die ertoe geroepen zijn. |
- Terug naar artikel overzicht |